Hooggevoelig?

http://www.healingbeing.nl/attachments/Image/Papaver(1).jpg
Een schitterend artikel door Kathleen Vereecken voor Libelle.

Toen Libelle me enkele jaren geleden vroeg een column te schrijven over de Gentse Feesten, stokte mijn adem. Mijn prachtige geboortestad aanprijzen was geen probleem, ik verdrink mijn toehoorders in de superlatieven als het gaat over ’mijn’ Gent, en ik meen er elk woord van. Maar de Gentse Feesten? Sorry, ik pas. Niet erg, zei Libelle, de column mocht lekker subjectief zijn. Fijn! Ik schreef dus over overvolle terrasjes waar ik met een wijde boog omheenliep. Over met mijn 1,57 meter in de massa staan, opgesloten tussen drankadems en zweetoksels. Over de vette geuren, de kakofonie van rock, dance, draaiorgeltjes en wereldmuziek. Over snakken naar het moment dat alleen nog ijverig bezemende vuilnismannen herinneren aan die tien dagen durende heksenketel.
Een lezeres nam het me niet in dank af. Ze stuurde een woeste e-mail met de kernachtige raad: ’Laat dat mens in het vervolg gaan vissen!’ Ik was verontwaardigd, maar eigenlijk had ze wel een punt. Gaan vissen? Hmm, een stuk aantrekkelijker dan de Gentse Feesten. Maar bij nader inzien misschien toch wat te saai voor mij (natuurlijk klimmen de vissers onder u nu vast boos in hun pen, ’t is ook altijd wat).

’Wat ís dat toch met jou?’

Alle gekheid op een stokje: jarenlang was dat rare kantje van mij een raadsel voor mezelf én mijn omgeving. Mijn familie en vrienden vinden mij waarschijnlijk iemand die graag praat met mensen, veel lacht en makkelijk contacten legt (kwatongen maken er waarschijnlijk een giechelende kletskous van, maar dat laat ik geheel voor hun rekening). Feit is dat ik een bloedhekel heb aan drukte en lawaai. Massa-evenementen, popconcerten, spitstreinen en -bussen, festivals, beurzen... De opsomming alleen al bezorgt me haast een appelflauwte. Fuiven en discotheken waren (en zijn) een marteling. In mijn tienerjaren ging ik er keer op keer naartoe, tegen beter weten in. Ik wilde niet het gevoel krijgen dat ik ’toch weer zoveel gemist’ had. En je wist maar nooit of de man van mijn dromen daar ergens rondliep. Terwijl mijn overenthousiaste vriendinnen zich uitzinnig amuseerden, veranderde deze praatgrage lachebek zienderogen in een zombie met een winterdepressie.
De pintjes die ze me als goedbedoelde troost toestopten, deden de avond op de koop toe steevast eindigen in een gefrustreerde huilbui. Als ze me dan vroegen: ’Maar wat ís dat toch met jou?’, kon ik alleen maar uitroepen: ’Ik wéét het niet!’
Later verzon ik keer op keer uitvluchten. De man van mijn leven had intussen mijn pad gekruist - níét op een fuif - dus daarvoor hoefde ik niet meer uit te gaan. En - ouder worden heeft écht wel voordelen - nu zeg ik gewoon waar het op staat. Ik kom niet, omdat het op voorhand een mislukking is. Ik kan er niet tegen. Wie mij kent, neemt het meteen van me aan. Wie me niet kent, kijkt ontsteld en niet begrijpend óf knikt zowaar met een glimlachje van (h)erkenning.

Hooggevoelig, ik? Nee toch!

Ik was blijkbaar in sommige opzichten een rare, en daar had ik me bij neergelegd. Tot ik in de loop van vorig jaar in de Fnac een titel zag die meteen mijn aandacht trok: ’Hoog sensitieve personen. Hoe blijf je overeind in een wereld die je overweldigt’.
Schutterig trok ik het boek naar me toe en keek schichtig om me heen of niemand me in het oog hield. Al fascineerde de titel me, ik voelde ook gêne. Weer zo’n zelfhulpboek voor mensen die denken dat ze een interessant probleem hebben. Ik sloeg het boek open en las. En las en las. Bij vrijwel elk woord, elke zin, leek de schrijfster, Elaine N. Aron, het over mij te hebben. Was ik echt hoog sensitief? Hooggevoelig? Welnee. Ik kon best tegen een stootje. Bovendien vond ik het ook een beetje aanstellerig klinken: ’ik ben zó gevoelig’. Terwijl ik mezelf al mijn hele leven een absoluut no nonsensetype vind. Ik schoof deze kwestie dus maar aan de kant.

Tot ik op een dag iets op het internet las over hooggevoeligheid. Ditmaal wilde ik er wel degelijk het fijne van weten. Misschien was het juist wél aanstellerig om te doen alsof ik er helemaal boven stond. Misschien hoorde bij een échte no nonsense-houding wel de bereidheid om mezelf eens aan een test te onderwerpen. Lastige momenten maar ook mooie kanten
Dat deed ik dus, zo eerlijk mogelijk. Met mijn score val ik net binnen de categorie ’waarschijnlijk hooggevoelig’. Waar ik bijvoorbeeld géén last van heb? Ik ben nogal goed bestand tegen pijn en stress, ik schrik niet zo snel, heb weinig last van cafeïne en ik vind veranderingen in mijn leven juist heel opwindend. Dus misschien ben ik hooggevoelig maar ik ondervind er niet zoveel hinder van. Bovendien heb ik ermee leren omgaan en geniet ik nu vooral van de mooie kanten. Ik ben uiterst ontroerbaar: naar de wolken kijken, of naar de regen op het asfalt, kan al genoeg zijn. Maar tranen van ontroering putten niet uit, ze geven me juist energie. In mijn professioneel leven - hooggevoelige mensen vind je naar het schijnt vooral in creatieve beroepen - voel ik me als een vis in het water. Ik mag, nee móét, mijn creativiteit de vrije loop laten wanneer ik boeken of artikels schrijf. Bovendien
werk ik thuis, waar ik het voordeel heb dat ik er het voor mij ideale (lees: meest rustgevende) werkklimaat kan creëren.

Jammer genoeg lijden sommige mensen wél onder hun hooggevoeligheid, en krijgen ze de indruk dat hun leven er helemaal door overschaduwd wordt. Vooral wanneer hun omgeving hen weer eens verwijt dat ze zich aanstellen, dat ze wat minder gevoelig moeten doen.

Vermoedt u dat u hooggevoelig bent?
U bent alvast met zo’n 15 à 20 op de 100 - mannen én vrouwen. En vermoedelijk was één van uw ouders (of misschien wel allebei) het ook. Bij mij klopt dat: als ik al hooggevoelig ben, dan is mijn moeder het in het kwadraat. Bij mij beperkt het zich grotendeels tot zintuiglijke gevoeligheid, bij mijn moeder gaat het een stuk verder. Van koffiedrinken na vier uur ’s middags slaapt ze ’s nachts niet, bij medicijngebruik is ze soms de levende illustratie van alle mogelijke bijwerkingen, en ook van stress weet ze meer dan haar lief is. Arme mama.

Schatje of bullebak
Ruwweg samengevat: wie hooggevoelig is, heeft meer tijd nodig dan anderen om zintuiglijke, emotionele of sociale prikkels te verwerken. Hun zintuigen werken daarom nog niet beter - hoewel bij de meesten één zintuig eruit springt - maar de signalen lijken dieper in te werken op hun zenuwstelsel, zowel positief als negatief. Veel hooggevoelige mensen (kortweg: HSP’s, ’hoogsensitieve personen’) hebben last van dingen die een ander nauwelijks opmerkt. Waarvan alweer akte. Een natte mouwrand, een plooi in het hoeslaken onder mij, de stem van Antje De Boeck (sorry, Antje), geritsel van een snoeppapiertje dat bij elke hap een beetje wordt opgeschoven, of - het allerergste - een smakkende tafelgenoot, daar heb ik allemaal fysiek last van. Ja, soms ben ik een ronduit lastig en onverdraagzaam mens, al doe ik vaak heel hard mijn best om mijn ergernis binnen te houden.

Mijn superzintuig is echter de neus. Als mijn neusvleugels zich opensperren, verschijnt er- altijd een lichte onrust in de ogen van mijn huisgenoten, want dan kan het twee kanten uit. Zal het alweer commentaar op zweetvoeten of vet ruikende haren zijn, of barst ik los in een extatische lofzang op de geur van eten, dennenbomen of de lavendel in onze tuin? Eén voordeel: bij twijfel over een gaslek of over de betrouwbaarheid van een kliekjesmaaltijd is het handig om mij in huis te hebben.

Tot slot - maar dat had u wellicht al begrepen: hooggevoeligheid is géén kwaal of ziekte. Het is een onderdeel van iemands persoonlijkheid, net zoals optimisme, brutaliteit, zelfverzekerdheid, verlegenheid enzovoort, dat kunnen zijn. HSP’s zijn niet per definitie angstige of verlegen mensen, twee eigenschappen die wel vaker in verband worden gebracht met hooggevoeligheid.

Schrijfster dezes behoort duidelijk tot de ándere groep, de 30 procent die juist extravert is. Een HSP kan net zo goed een lief, verlegen, onzeker meisje zijn als een grote, lawaaierige bullebak. Hoewel die eerste categorie misschien - hopelijk - net iets groter is. Niet eens zó raar

We moeten natuurlijk alles durven vertellen: het hele verhaal rond hooggevoeligheid is een beetje omstreden. Sommige psyschologen doen Elaine Aron’s verhaal af als pseudo-psychologie, als een hype of een modeverschijnsel. Natuurlijk is het waar - ze ontkent het trouwens niet - dat de test je maar bij benadering iets verduidelijkt. Er bestaan geen wetenschappelijk uitgekiende tests om hooggevoeligheid te meten en er is ook nooit veel onderzoek naar verricht.
Bovendien, zo menen de critici, dreigt het bij sommige mensen iets te worden waar ze, onzeker als ze zijn, een bepaalde status aan ontlenen. Alsof HSP’s een betere soort mensen zouden zijn. Onzin, natuurlijk.

Hoe het ook zij, Elaine N. Aron’s verdienste is dat ze veel mensen (h)erkenning geboden heeft. Alleen al daarom zijn haar boeken waardevol. En al is het misschien niet slecht om alert te blijven en niet in de val van narcisme en navelstaarderij te trappen, mij deed het alvast plezier te vernemen dat er op deze wereld heel veel rare types zoals ik rondlopen. En dat dat niet eens zo raar is als ik altijd heb gedacht.

Reacties

Populaire posts van deze blog

Borderline: “een vastgelopen HSP-er ?”

Vaccinatie - het einde van een mythe

Het sprookje van de prinses op de erwt