het onderscheid tussen hooggevoeligheid en ADHD



Ouders, onderwijzers en hulpverleners worden er steeds vaker mee geconfronteerd: kinderen
met druk, impulsief en ongeconcentreerd gedrag. Uit onderzoek en ervaringen is gebleken dat
tal van factoren hierbij een rol kunnen spelen. Hierbij valt te denken aan een geboortetrauma,
middelen in de voeding, hersenbeschadigingen, maatschappelijke ontwikkelingen etcetera
(Muijsert-van Blitterswijk, 2004). Bepaalde ouders en leerkrachten vragen zich af of
hooggevoelige kinderen ADHD-kinderen zijn. (Marletta-Hart, 2003) 

ADHD staat voor Attention Deficit Hyperactivity Disorder en is een term die afkomstig is uit het DSM-IV
classificatiemodel, het classificatiesysteem waarmee in de psychiatrie wordt gewerkt. In het
DSM-IV model worden drie kernsymptomen van ADHD genoemd: concentratiestoornissen
(vergeetachtigheid, niet kunnen luisteren, snel afgeleid zijn), impulsiviteit (eerst doen en dan
nadenken, dingen eruit flappen, voor zijn beurt spreken) en hyperactiviteit (een continue gevoel
van onrust, veel friemelen, opstaan en bewegen, gespannenheid). Dit worden ook wel de drie
dimensies of hoofddomeinen genoemd. Er kan alleen van ADHD gesproken worden indien een
bepaald aantal symptomen in minimaal twee hoofddomeinen gedurende minstens een halfjaar
voorkomt en deels moeten ze al voor het zevende jaar begonnen zijn en tot belemmeringen in
het functioneren hebben geleid. Een ander criterium is dat de symptomen in meer dan één
milieu (thuis, school, vrienden/werk) tot uiting komen (Marletta-Hart, 2003).

Hooggevoelige kinderen kunnen wanneer ze langdurig onder druk staan, net als ADHDkinderen,
onrustig worden, symptomen van stress vertonen en lichamelijk druk gedrag
ontwikkelen. In zulke gevallen voelt het hooggevoelige kind zich in het nauw gedreven en
overprikkeld. Bij sommige families is de manier van omgaan met elkaar drukker dan in andere
families. Een hooggevoelig kind kan zich aanpassen aan de norm. Maar ook in rustige gezinnen
kan een hooggevoelig kind onhandelbaar worden, schreeuwerig zijn of aanvallen van hysterie
hebben. Toch is dit eerder uitzondering dan regel. Over het algemeen zijn hooggevoelige
kinderen rustige, ijverige en meewerkende types. Er zijn dus overeenkomsten maar er zijn nog
duidelijkere verschillen. (Marletta-Hart, 2003) Een belangrijk onderscheid tussen rusteloze
hooggevoelige kinderen en ADHD-kinderen is de mate waarin ze zich kunnen concentreren
wanneer ze niet worden afgeleid. ADHD-kinderen kunnen ook in een prikkelarme omgeving
moeilijk voor meer dan een kort moment in één ding geïnteresseerd blijven. ADHD-kinderen
vallen vooral op omdat ze altijd snel afgeleid zijn. Kinderen met een hooggevoelig karakter
kunnen zich juist heel intensief met iets bezighouden en de wereld om hen heen daarbij
vergeten. Zij vallen eerder op omdat ze overdreven ijverig en wijs zijn, of teruggetrokken,
verlegen en angstig zijn. (Marletta-Hart, 2003)
 
Aron voegt toe dat in tests bewezen is dat er bij ADHD-kinderen meer bloedtoevoer plaatsvindt
naar de linkerhersenhelft. Bij hooggevoelige kinderen gaat er meer bloed naar de rechter
hersenhelft, dit is de helft die te maken heeft met sociale en emotionele vaardigheden. Beiden
kunnen snel afgeleid worden omdat hen weinig ontgaat. ADHD is echter een afwijking,
bepaalde sturingsfuncties werken niet goed zoals: beslissingen nemen, plannen, reflecteren en
focussen. Wanneer een hooggevoelig kind niet overweldigd is, is dit kind hierin juist zeer goed.
Om onduidelijke redenen weten ADHD-kinderen erg slecht prioriteiten te stellen en de
aandacht te blijven richten op waar ze mee bezig zijn. Dit hebben hooggevoelige kinderen
onder normale omstandigheden niet (Aron, 2004b).
 
Muijsert-van Blitterswijk heeft over de relatie tussen druk, impulsief en ongeconcentreerd
gedrag en intuïtief bewustzijn geschreven. Volgens Muijsert-van Blitterswijk (2004) is het
duidelijk dat steeds meer kinderen druk, impulsief en ongeconcentreerd gedrag laten zien, maar
het is voor haar nog de vraag of al deze kinderen ADHD hebben. Ouders, onderwijzers en
hulpverleners vinden nogal eens van niet en hebben hiervoor meerdere argumenten:
 
 Deskundigen zijn nogal eens van mening dat problematiek onder kinderen vandaag de
dag niet vaker voorkomt dan vroeger. De toename van het aantal kinderen met een
diagnose zou simpelweg het gevolg zijn van betere diagnosticering: “We herkennen het
steeds beter en steeds vroeger”. Dit valt niet te ontkennen, we weten meer dan vroeger,
maar het verklaart slechts voor een deel waarom zoveel meer kinderen de diagnose
ADHD krijgen. Het heeft er ook deels mee te maken dat de criteria om van ADHD te
kunnen spreken aan inflatie onderhevig blijken te zijn. Vanaf het moment dat ADHD in
1980 een eigen plekje in het DSM-model kreeg, zijn de grenzen zo ver opgerekt dat
tegenwoordig ook veel mildere gedragsuitingen hieronder vallen. Dit maakt het
onmogelijk om te stellen dat ADHD tegenwoordig net zo vaak voorkomt als vroeger. Er
worden nu heel andere definities gehanteerd.
 
 De criteria voor ADHD zijn niet voldoende helder. De beoordeling van het begrip “last”
is per definitie subjectief. De betrokken partijen, ouders, onderwijzers en hulpverleners
kunnen sterk van mening verschillen over de ernst van de situatie.
 
 Sommige criteria zijn weinig specifiek, vooral voor wat betreft het gedrag van jonge
kinderen. Een aantal gedragsverschijnselen moet al voor het zevende levensjaar
zichtbaar zijn geweest. Een aantal van deze verschijnselen zijn juist heel normaal bij
jonge kinderen. Jonge kinderen volgen per definitie hun eigen interesses, zijn vaak
impulsief en hebben moeite met stilzitten. Bijna iedere ouder zal dit gedrag in zijn kind
herkennen.
 
 Om van ADHD te kunnen spreken is het essentieel dat gedragsverschijnselen zich
voordoen in verschillende milieus, dus niet alleen thuis of op school of bij
leeftijdsgenootjes of op het werk, maar in minimaal twee milieus. Toch krijgen ook
kinderen die slechts in een enkel milieu symptomen vertonen de diagnose ADHD. Deze
handelswijze is discutabel. Als kinderen slechts in een enkel milieu gedragsproblemen
laten zien ligt het immers voor de hand dat vooral omgevingsfactoren hieraan debet zijn.
(Muijsert-van Blitterswijk, 2004)
 
Kinderen die sterk vanuit hun intuïtie leven laten nogal eens gedragsverschijnselen zien die in
de hulpverlening typisch voor ADHD worden genoemd. Er is echter ook een heel andere
manier om naar druk, impulsief en ongeconcentreerd gedrag te kijken. Je kunt het ook zien als
een signaal voor onderliggende kwaliteiten in plaats van problemen (Muijsert-van Blitterswijk,
2004). Enkele criteria voor ADHD zoals ze in het DSM-IV model genoemd staan zijn: moeite
met aandacht, dromerigheid, moeite met plannen en structureren, veel praten of ‘doordraven’,
moeite met meervoudige opdrachten, moeite met het uitvoeren van opdrachten, druk en
impulsief gedrag en moeite met concentratie. Muijsert-van Blitterswijk kijkt op een andere
manier naar deze criteria, namelijk door ze in hun relatie tot veranderend bewustzijn en een
intuïtieve manier van informatieverwerking te zien. Dit is een positievere manier om naar druk,
impulsief en ongeconcentreerd gedrag te kijken (Muijsert-van Blitterswijk, 2004).
 
Moeite met aandacht
Een toenemend aantal kinderen vindt het moeilijk, zelfs onmogelijk, om hun aandacht bij taken
te houden die ze saai of oninteressant vinden. Taken, vooral schoolse taken, waar ze geen
innerlijke interesse voor op kunnen brengen worden zelden afgemaakt en details ontgaan ze
volledig. Gedragsdeskundigen noemen dit verschijnsel een rijpingsachterstand. Het is immers
een teken van volwassenheid om aan minder interessante taken te blijven werken en weerstand
aan verleidingen te bieden. Vanuit het kind gezien is aandachtstekort een duidelijk signaal dat
kinderen onvoldoende worden aangesproken op wie ze werkelijk zijn. Kinderen die ergens
wezenlijk in geïnteresseerd zijn hebben over het algemeen geen enkele moeite met het
vasthouden van aandacht. Dit verschijnsel is ook bekend onder kinderen met ADHD. Volgens
de Amerikaanse psycholoog Brown (in Muijsert-van Blitterswijk, 2004) kunnen kinderen met
ADHD hun aandacht alleen bij zaken houden waardoor ze gegrepen worden. Ze hebben
zogenaamde eilandjes van goed functioneren. Brown is van mening dat bij kinderen met ADHD
het knopje waarmee je ‘zin kunt maken’ defect is (in Muijsert-van Blitterswijk, 2004). Als de
aandacht van kinderen gevangen wordt door dingen van ze te vragen die hen werkelijk
interesseren, wordt een probleem ondervangen dat bij steeds meer kinderen speelt: desinteresse.
Dit is volgens Muijsert-van Blitterswijk (2004) een wijzere oplossing dan ze te medicaliseren.
Medicijnen onderdrukken alleen de symptomen of het signaal dat kinderen geven, het doet niets
aan de onderliggende oorzaak. Het geven van medicatie is volgens Muijsert-van Blitterswijk
(2004) alleen een wijze oplossing als er niets aan de oorzaak kan worden gedaan. Door
kinderen dingen te laten doen die ze echt leuk vinden wordt het ook makkelijker voor ze om
succesvol te zijn bij minder leuke taken. Volgens Muijsert-van Blitterswijk (2004) nemen
kinderen wanneer ze een deel van de tijd doen wat ze leuk vinden, de rest van de tijd voor lief.
 
Dromerigheid
De innerlijke wereld van intuïtieve kinderen is levendig, aansprekend en boeiend. In
verschillende opzichten is deze wereld voor hen meer reëel dan de wereld om hen heen. In hun
innerlijke wereld worden ze geïnspireerd, staan ze dicht bij hun bron, kunnen ze volledig
zichzelf zijn en worden ze niet begrensd door tijd en ruimte. Voor kinderen die zich onveilig of
onvoldoende uitgedaagd voelen kan hun innerlijke wereld echter ook een heel aantrekkelijke
wereld worden om in te vertoeven. Hierdoor gaan ze op een gegeven moment de aansluiting
met de wereld om zich heen missen. Kinderen die zichzelf zijn, hebben vanzelf de behoefte om
zich naar buiten te richten (Muijsert-van Blitterswijk, 2004)
 
Moeite met plannen en structureren
Een taak volbrengen vraagt planning, overzicht, structuur en vooral inzicht in oorzaak en
gevolg. Dit wordt ook wel een lineaire wijze van handelen en denken genoemd. De wereld van
het intuïtieve kind is echter allesbehalve lineair. Heden, verleden en toekomst vallen vaak
samen in het hier-en-nu. Hierdoor worden handelingen meestal door inzichten en gevoelens in
het moment zelf bepaald en spelen gebeurtenissen uit het verleden of verwachtingen van de
toekomst geen rol. Deze kinderen kunnen geen verbanden leggen tussen hun handelingen en
mogelijke consequenties op langere termijn. Wat zich op het moment zelf aandient is voor hen
het meest belangrijk. Om in de materiële werkelijkheid te kunnen functioneren is het wel
degelijk nodig om lineaire verbanden te zien (Muijsert-van Blitterswijk, 2004).
 
Veel praten of ‘doordraven’
In gesprekken komen intuïtieve kinderen (en volwassenen) nogal eens verward over. Hun
opmerkingen lijken vaak niets met het gespreksonderwerp van dat moment te maken te hebben.
Hiervoor zijn een aantal redenen. Tijdens een gesprek leggen ze razend snel verbanden en
maken ze associatieve gedachtesprongen. Als ze die verbanden en sprongen hardop uitspreken,
vliegen ze in de beleving van de ander van de hak op de tak. Wat voor hen zelf logisch is, is
voor anderen onnavolgbaar. Daarnaast trekt hun innerlijke belevingswereld (beelden, kleuren,
geluiden, etcetera) vele malen sneller aan ze voorbij dan ze met woorden kunnen uitdrukken. Ze
hollen tijdens het praten vaak achter zichzelf aan en gaan hierdoor steeds gejaagder praten. Ook
worden de uitingen van intuïtieve kinderen nogal eens als abstract ervaren omdat ze hun
informatie zo snel verwerken dat ze direct tot een conclusie komen. Anderen willen graag stap
voor stap weten hoe zij tot deze conclusie gekomen zijn. Kinderen kunnen dat vaak niet omdat
het ze aan een ervaringskader ontbreekt, ze hebben geen idee welke stappen ze kunnen
benoemen om iemand iets duidelijk te maken. Ten slotte vindt de communicatie van kinderen
ook nog vaak deels langs intuïtieve weg plaats. Hierdoor hebben ze vaak aan een half woord
genoeg (Muijsert-van Blitterswijk, 2004).
 
Moeite met meervoudige opdrachten
Kinderen die de wereld intuïtief ordenen hebben vaak moeite met meerdere opdrachten tegelijk.
Niet zozeer met het uitvoeren van meerdere opdrachten, dat kunnen ze vaak heel goed, maar
met het horen of registreren ervan. Ze schieten gauw hun innerlijke wereld in en zijn bij het
eerste woord de aandacht al kwijt en tien stappen verder in hun gedachten (Muijsert-van
Blitterswijk, 2004).
 
Moeite met het uitvoeren van opdrachten
Kinderen zijn zelfbewust en laten zich niet meer zo gemakkelijk vertellen wat ze wel of niet
moeten doen. Opdrachten die tegen hun eigen gevoel of innerlijke interesses ingaan, kunnen of
willen ze niet altijd uitvoeren. Kinderen willen graag eigen keuzes kunnen maken, wanneer ze
hiervoor niet de ruimte krijgen en hun vragen genegeerd worden kan een kind met druk en
opstandig gedrag reageren. Dat kinderen het liefst hun eigen weg volgen betekent overigens
niet dat ze overal ‘nee’ tegen kunnen zeggen (Muijsert-van Blitterswijk, 2004).
 
Druk en impulsief gedrag
Kinderen zijn zo sterk met hun innerlijke wereld verbonden, dat ze vaak volkomen
vanzelfsprekend uitdrukking geven aan wat zich hierin voordoet. Ze praten zonder aarzelen
voor hun beurt als ze het antwoord op een vraag weten of hollen midden in een spelletje weg als
iets hun aandacht trekt. Op het moment dat ze emotioneel of gevoelsmatig geraakt worden,
komen ze onmiddellijk in beweging. Dat dit gedrag storend kan zijn of zelfs ten koste van de
vrijheid van anderen kan gaan, ontgaat ze vaak. En als ze het al in de gaten hebben kunnen ze er
niets mee. De behoefte om uiting te geven aan wat zich in hen afspeelt is zo overweldigend dat
er geen ruimte is voor andere overwegingen. Dat kinderen met impulsief gedrag onmiddellijk
zichtbaar maken wat in ze omgaat kan ook te maken hebben met een teveel aan prikkels. Door
hun hoge gevoeligheid krijgen kinderen de hele dag door prikkels te verwerken en hebben ze
vaak behoefte om alles wat ze binnen krijgen er weer uit te gooien. Er is nog een andere reden
waarom kinderen steeds meer moeite met het weerstaan van impulsen lijken te hebben. Dit
vereist namelijk zelfcontrole. Uit onderzoek is gebleken dat zelfcontrole bijzonder vermoeiend
kan zijn en zelfs tot psychische en lichamelijke uitputtingsverschijnselen kan leiden. Het
onderdrukken van impulsen, gedachten en emoties kost uiteindelijk meer energie dan het uiten
hiervan. Het zou kunnen zijn dat sommige kinderen dit effect snel in zichzelf opmerken en er
daarom, bewust of onbewust, voor kiezen om zich onmiddellijk te uiten. Zo voorkomen ze
spanningen en stress (Muijsert-van Blitterswijk, 2004).
 
Moeite met concentratie
Kinderen die onvoldoende op hun innerlijke interesses aangesproken worden houden moeilijk
hun aandacht op de wereld om zich heen. Ook een verhoogde gevoeligheid voor prikkels speelt
hierbij een rol, want dat leidt af. Opvallend is dat kinderen met concentratieproblemen vaak wel
in staat blijken te zijn om langere tijd tv te kijken of computerspelletjes te spelen. Mogelijk
komt dit doordat deze snelle prikkels meer aansluiten bij hun innerlijke belevingswereld. Dit
zou ook kunnen verklaren waarom kinderen met ADHD bij saaie opdrachten meer fouten
maken dan minder drukke klasgenootjes. Bij taken met leuke, stimulerende onderdelen doen ze
het net zo goed. Van kinderen met druk en impulsief gedrag is ook bekend dat ze zich vaak
beter kunnen concentreren in een omgeving met geluiden. Luisterend naar muziek bijvoorbeeld,
zijn ze vaak beter in staat hun aandacht bij hun werk te houden, waarschijnlijk omdat ze zich
dan minder snel vervelen en omdat de muziek hun aandacht meer naar buiten gericht houdt. In
een stille omgeving, zoals een bibliotheek, worden ze makkelijker door hun eigen
gedachtewereld afgeleid (Muijsert-van Blitterswijk, 2004).

Bron: In hoeverre is hooggevoeligheid een adequaat concept voor orthopedagogische diagnostiek? door Ellemieke Puma

Reacties

Populaire posts van deze blog

Borderline: “een vastgelopen HSP-er ?”

Vaccinatie - het einde van een mythe

Het sprookje van de prinses op de erwt